Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl
De film van Joost Conijn (Amsterdam, 1971) toont zeven kinderen uit een autochtoon Nederlands gezin dat leeft naar de leer van de islam. De jongste is drie, de oudste veertien jaar oud. Ze wonen onder de rook van Amsterdam aan de rand van een gekraakt haventerrein. De film volgt de kinderen bij hun verkenningen van het ruige gebied dat bouwrijp wordt gemaakt voor oprukkende bedrijfspanden. Elke dag ondernemen de kinderen een onnavolgbare ontdekkingstocht. Ze maken hutten, strippen een caravan. Ze brengen een bezoek aan een benzinestation, een voorpost van de beschaving, met zijn schappen vol snoepgoed en snacks.
De kinderen groeien op in grote vrijheid. Vindingrijk geven ze inhoud aan hun spel, ongedwongen vinden ze hun weg. Maar tegenover hun autonomie bestaat het reële gevaar van uitsluiting. De film is, meer dan een kritisch vertoog, een ode aan de poëzie van het ongerijmde.
Joost Conijn maakte in 2000 naam met zijn film Vliegtuig. Nadat hij uit allerlei onderdelen een vliegtuig heeft gebouwd, vertrekt de kunstenaar met de kist achter de auto naar de Marokkaanse woestijn. Hij vindt vele tegenslagen op zijn weg, krijgt motorpech en belandt in een zandstorm. Maar uiteindelijk krijgt hij het vliegtuig los van de grond en maakt de langverwachte vlucht. Zijn film Hout Auto (2002) is het relaas van een reis met een auto van hout. Vrij naar een methode die uit de tweede wereldoorlog stamt, gebruikt de auto hout als brandstof. Conijn zet koers richting de bossen van Oost Europa.
Still from Vliegtuig, by Joost Conijn