Kijken naar kunst met Lodewijk van Deyssel
Beeldende kunst was voor de schrijver Lodewijk van Deyssel (1864-1952) een primaire levensbehoefte. Hij reisde in 1905 speciaal naar Sint-Petersburg om er de Rembrandts te bekijken. Parijs, Londen, Venetië: overal bezocht hij musea, en schreef er lyrisch over. Hij onderhield contacten met Jan Toorop, Piet Mondriaan, Isaac Israëls, Jacobus van Looy en vele andere kunstenaars uit zijn tijd. Op deze veelzijdige tentoonstelling wordt de bezoeker, aan de hand van Van Deyssels bijzondere proza, geleid langs tal van schilderijen, prenten, tekeningen en beelden van Nederlandse kunstenaars uit de 17de tot en met de 20ste eeuw. Kijken naar kunst door de ogen van een scherpzinnig waarnemer, die vond dat ware kunst moest ontroeren en bezielen.
Portret Lodewijk van Deyssel, door Isaac Israels
In de kringen van impressionistische en moderne Nederlandse schilders speelde de schrijver Lodewijk van Deyssel (Amsterdam 1864 – Haarlem 1952) een bijzondere, invloedrijke rol. Na zijn vroege periode als ‘Tachtiger’ ontdekte hij dat er “een heele groep artiesten waren, waar ik, zonder het te weten, met mijn bestrevingen aan verwant was. De schilders namelijk.”
Er groeiden tal van contacten. Zo trok hij op met Jan Toorop en Jacobus van Looy, en werd hij ademloos bewonderd door Henri Boot en Kees Verwey. De laatste maakte, net als Isaac Israëls en Jan Veth, een portret van Van Deyssel. En bij Breitner lag Van Deyssels kostschoolroman ‘De kleine republiek’ in het atelier. De schrijver correspondeerde bovendien met Mondriaan, en schreef over Floris Verster en over een bezoek aan Matthijs Maris in Londen.
Maar ook oudere Hollandse schilderkunst had Van Deyssels grote belangstelling: hij schreef essays over Frans Hals en Rembrandt. Volgens Van Deyssel, en verscheidene schilders uit zijn tijd volgden hem daarin, moest de kunst van de 17de eeuw het uitgangspunt blijven voor de eigentijdse kunst. Van Deyssel beschouwde de Gouden Eeuwers zelfs als ‘tijdgenoten’.
Landschap door Jan Toorop